“Een opziener dan moet zijn …, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, …, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt…” (1 Tim. 3:2-4) “Want een opziener moet …zijn… niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de
Verder lezen?
Het volledige artikel lezen is uitsluitend mogelijk voor abonnees.
Bent u al abonnee? Log dan in en lees verder.